Uit de werkgroepen: Uitvoeringsconsequenties
Door het nieuwe Wetboek van Strafvordering verandert er veel in het procesrecht binnen het strafrecht. Om in kaart te brengen wat er precies verandert en wat daarvan (financiële) consequenties zijn, is de werkgroep Uitvoeringsconsequenties opgericht door het ministerie van JenV. Daarnaast heeft het ministerie voor ogen om middels deze werkgroep de ketenpartners in contact te houden met elkaar, zodat zij weten wat er speelt en de lijntjes kort blijven. Stéphanie van der Heiden en Vincent Meelhuysen houden zich samen bezig met de uitvoeringsconsequenties van het nieuwe wetboek voor de Rechtspraak en zijn lid van de genoemde werkgroep. 'Het is soms wel een uitdaging, omdat het allemaal toekomstige processen betreft.'
In de rubriek ‘Uit de werkgroepen’ komt ieder kwartaal een werkgroep aan het woord over het nieuwe Wetboek van Strafvordering, en de thema’s waar de werkgroep aan werkt. In deze editie aan het woord zijn Stéphanie van der Heiden, juridisch adviseur binnen het programmateam Nieuw Wetboek van Strafvordering voor de Rechtspraak, en Vincent Meelhuysen. Hij is gerechtsjurist bij de rechtbank van Rotterdam, maar werkt nu voor het programmateam. Binnen de werkgroep is hij actief als business analist met juridische kennis. |
Hoe lang zijn jullie al betrokken bij de werkgroep Uitvoeringsconsequenties en waar houden jullie je in deze werkgroep mee bezig?
Stéphanie: ‘Ik ben sinds oktober 2023 betrokken bij de werkgroep.’ Vincent: ‘Ik ben er wat eerder ingerold. Mijn collega die het altijd deed ging met pensioen. Ik liep toen al een jaartje mee en heb het overgenomen. Het gaat niet over een klein stukje wettekst: het is groot en breed, de grootste wetgevingsoperatie in het strafrecht van de afgelopen 100 jaar. Het is veel werk en je wilt die verantwoordelijkheid niet in je eentje dragen. Toen kwam Stéphanie erbij en nu doen we het samen.’
Stéphanie: ‘In deze werkgroep worden uitvoeringsconsequenties besproken als er meerdere ketenpartners betrokken zijn bij het onderwerp. We gaan alle artikelen af van het nieuwe Wetboek. Iedere organisatie die deel uitmaakt van de werkgroep doet dat los van elkaar. We kijken of het een verandering is en zo ja: houdt die verandering dan in dat er meer of minder zaken komen? Of zijn er meer of minder behandelminuten nodig? Is het voor de ene ketenpartner wat betreft het voorziene werkproces voordeliger of nadeliger in ketenverband? Is aan een mogelijk nadeel nog wat aan te doen in de praktijk? Daar gaan we vervolgens met elkaar over in gesprek in de werkgroep.
Waarom doen jullie dit?
Stephanie: ‘Het is belangrijk om in kaart te brengen wat de uitvoering van het nieuwe wetboek kost, want een goede (structurele) financiering is belangrijk. Daarom zijn er binnen de Rechtspraak ook goede afspraken met de Wetgevingsadviescommissie voor strafrecht (WAC), het Landelijk Overleg Vakinhoudelijk Strafrecht (LOVS) en de afdeling financiën van de Raad voor de Rechtspraak om alle consequenties en zeker ook de financiële gevolgen zo goed mogelijk in te schatten. Intern hebben we daarom korte lijntjes met al die betrokkenen. Ook is het heel fijn om in dit omvangrijke traject naast die interne contacten korte lijntjes met andere ketenpartners te hebben.
'We moeten aannames doen op basis van cijfers die we hebben over de huidige situatie: zo denken we dat het ongeveer gaat zijn.'
Kunnen jullie een voorbeeld geven van een uitvoeringsconsequentie?
Vincent: ‘Een uitvoeringsconsequentie is een inschatting van het aantal zaken dat erbij komt of afgaat, omdat er een nieuwe wetgeving is, of dat een zaak door een nieuwe regeling meer of minder tijd gaat kosten om te behandelen. Het kan ook een combinatie van die twee zijn. Sommige zaken gaan in het nieuwe wetboek exact hetzelfde als nu, maar soms moet er iets extra’s gebeuren, of verschuiven er werkzaamheden van de officier van justitie naar de rechter of van de ene rechter naar de ander. Bijvoorbeeld van de meervoudige kamer naar de raadkamer, van de raadkamer naar de rechter-commissaris of van de rechter-commissaris naar het Openbaar Ministerie (OM). En soms zijn het zelfs compleet nieuwe taken.’
‘Een voorbeeld van zo'n wijziging is dat de wetgever wil dat bij getuigenverhoren door de rechter-commissaris de verdachte als hoofdregel voortaan aanwezig kan zijn. Dat is nu niet zo, dus een uitvoeringsconsequentie daarvan is dat de behandeltijd van het verhoor langer kan gaan duren. Andere uitvoeringsconsequenties hiervan zijn dat er een grotere zaal nodig is, omdat er extra mensen in de zittingszaal moeten kunnen zijn, er moeten extra busjes rijden om gedetineerde verdachten aan te voeren of meerdere wachtkamers zodat de verdachte en de getuige elkaar niet tegenkomen op de gang van het gerecht. Vanuit de werkgroep worden expertsessies georganiseerd waarin we met mensen uit de praktijk aan tafel gaan, om ons een vollediger beeld te geven van wat er nodig is. Het gaat in deze werkgroep vooral om aantallen en minuten, maar uit het genoemde voorbeeld blijkt dat het ook om andere gevolgen zoals aanpassing van huisvesting kan gaan. We maken een inschatting voor al die duizenden verhoren en we proberen ook realistisch te zijn: niet iedere verdachte wil bij een getuigenverhoor zijn.’
Stéphanie: ‘We moeten aannames doen op basis van cijfers die we hebben over de huidige situatie: zo denken we dat het ongeveer gaat zijn. Dat maakt het moeilijk maar ook leuk, omdat we nog niet weten hoe het er straks in de praktijk uit gaat zien. De wetgever heeft wel een kader gesteld, maar hoe het in de praktijk wordt ingevuld is nog maar de vraag.’
Hoe gaan jullie te werk? Hoe werken jullie samen onderling binnen het overleg waarbij de ketenpartners aan tafel zitten?
Stephanie: ‘De werkgroep komt eens per maand samen, met ongeveer 20 mensen vanuit onder andere de Rechtspraak, het Openbaar Ministerie, Reclassering Nederland en de Politie.’
Vincent: ‘Het zijn met name juristen en analisten. Van opsporingsonderzoek tot aan de oplegging en uitvoering van de straf. Alle organisaties in de strafrechtketen zijn vertegenwoordigd.’
Stephanie: ‘Vooraf wordt er door het team van het ministerie een agenda gemaakt. Zij inventariseren op welk onderwerp er extra onderzoek moet plaatsvinden. Van de organisaties wordt verwacht dat zij er zelf onderzoek naar doen. Als het een wat complexer onderwerp is, dan wordt er in de werkgroep gekeken of we dit ketenbreed gaan onderzoeken.’
Welke uitdagingen komen hierbij kijken?
Vincent: ‘Iedereen heeft zijn eigen belang. Door sommigen wordt de Rechtspraak misschien als lastig gezien, maar als derde staatsmacht hebben we een grote verantwoordelijkheid intern en extern om zo goed mogelijk zicht te hebben op de gevolgen van de veranderingen. We kunnen niet altijd makkelijk antwoord geven op vragen over consequenties en moeten regelmatig intern nog dingen nagaan. Niet alle wijzigingen zijn ook cijfermatig in kaart te brengen omdat bepaalde gegevens in het verleden niet relevant waren en dus niet zijn bijgehouden.’
Stéphanie: ‘Het is soms wel een uitdaging, omdat het allemaal toekomstige processen betreft, en we vooral veel inschattingen moeten maken en met veel onzekerheden te maken hebben. Hoe gaan wijzigingen in de praktijk uitpakken. Dat ligt niet aan de samenwerking, dat is gewoon de aard van het werk. Onze inschattingen hebben consequenties, dus het is een grote verantwoordelijkheid. Het is fijn dat we een vangnet hebben met commissies en experts, maar ook gebruik kunnen maken van de expertise binnen een WAC en de afdeling financiën zodat we gedragen resultaten kunnen doorgeven aan het ministerie. Het gaat uiteindelijk een nieuw wetboek dat nog heel lang mee moet.
Hoe breng je het verder in je eigen organisatie? Of: hoe betrek je de mensen uit je eigen organisatie erbij?
Vincent: ’We proberen voor ieder onderwerp collega's te betrekken. Er worden niet voor ieder onderwerp expertsessies georganiseerd, maar ook dan raadplegen we mensen uit onze eigen organisatie. Dan sturen we een mailtje met vragen als: kunnen jullie iets zeggen over dit wetsartikel? Kunnen jullie naar onze inschatting kijken en aangeven of die realistisch is?’. Stéphanie: ‘Veel mensen zijn namelijk al bezig geweest met het nieuwe wetboek. Dat zijn dan vaak collega's van verschillende gerechten door het hele land die op een bepaald terrein deskundigheid hebben
'We houden de lijntjes tussen de organisaties kort en we kunnen makkelijk doorverwijzen naar elkaar. Dat is niet alleen prettig voor het ministerie, maar ook erg prettig voor de ketenpartners zelf.'
Wat gaat het opleveren? Wat is jullie resultaat of uiteindelijke doel?
‘Het hoofddoel is inzicht krijgen in de impact van het nieuwe wetboek: wat gaat het nieuwe wetboek structureel kosten. We houden de lijntjes tussen de organisaties kort en we kunnen makkelijk doorverwijzen naar elkaar. Dat is niet alleen prettig voor het ministerie, maar ook erg prettig voor de ketenpartners zelf. Maar het belangrijkste doel van deze werkgroep voor het ministerie en de Tweede Kamer is het in kaart brengen van de kosten van het wetgevingsproces en het inzichtelijk maken van de financiën.’
Is er een beoogde einddatum? Zijn jullie bijvoorbeeld klaar bij de invoering van het wetboek in april 2029, of al in een eerdere fase?
Vincent: ‘Ik denk dat deze werkgroep doorgaat. We zijn nu aan het herijken. Die herijking zal tot de datum van inwerkingtreding vast nog vaker aan de orde zijn. Na de inwerkingtreding komen er ook nog invoeringstoetsen. Die toetsen hebben tot doel om te evalueren of alle inschattingen kloppen qua werkbelasting, maar ook of bepaalde doelstellingen van het nieuwe wetboek, zoals verkorting van doorlooptijden, een efficiënter werkproces ook echt gerealiseerd worden en hoe alle betrokkenen het nieuwe wetboek in algemene zin ervaren. Op een gegeven moment zullen we wel minder frequent bij elkaar komen.’
Stéphanie: ‘Het nieuwe Wetboek van Strafvordering bestaat nu uit vijf wetsvoorstellen. Het derde is pas net in consultatie gegeven, wat betekent dat de eerste versie van de tekst vast staat. Het vierde en het laatste deel moeten nog komen. Het vierde deel bestaat uit het overgangsrecht (tijdelijke wetgeving) en de aanpassingswetgeving (waarmee aanpalende en lagere regelgeving in overeenstemming wordt gebracht met terminologie en nummering nWvSv) en is door de wetgevingsjuristen grotendeels geschreven maar nog niet behandeld in de WUC. Het laatste deel bestaat uit de tweede aanvullingswet en de lagere regelgeving. Die moet nog geschreven worden. Voorlopig zijn er nog steeds nieuwe onderwerpen waar we naar moeten kijken, maar na een tijdje zullen die ook opdrogen. Het grootste deel hebben we - denk ik - wel gehad, maar het blijft afhankelijk van de wetgever en wat deze in de laatste wetsvoorstellen doet, met name dus de tweede aanvullingswet. Ook is de uitwerking van lagere regelgeving belangrijk. Voorlopig blijft de werkgroep dus zeker nog bestaan, omdat er nog veel te bespreken is en veel onderwerpen nog onderzocht of herijkt moeten worden.’