Pilot Gegevens na Beslag: meer werk én duurder, toch een succes

De werklast is groter en het kost meer, toch is de nieuwe werkwijze binnen de pilot Gegevens Na Beslag een succes. Het toepassen van nieuwe bevoegdheden kan van groot belang zijn voor de opheldering van strafbare feiten, blijkt in de praktijk. In de pilot werd ervaring opgedaan met de bevoegdheden in wetsartikelen 556, 557 en 558 Sv. Martijn Egberts, Landelijk Officier van Justitie Digitale Opsporing, geeft aanbevelingen voor de praktijk en kijkt enthousiast naar de toekomst: ‘Het biedt voorzienbaarheid voor burgers en rechtszekerheid voor uitvoerders.’

Een smartphone die op tafel ligt. Op het scherm is het cloudicoon van Microsoft te zien.
Beeld: ©Appshunter, Unsplash

Toetsen aan de praktijk

Wetsartikelen 556, 557 en 558 Sv gaan over het verrichten van onderzoek naar digitale gegevens op in beslag genomen apparaten en in de cloud. Zo is in artikel 556 geregeld hoe gegevens die na inbeslagneming van een apparaat nog binnenkomen mogen worden veiliggesteld. In artikel 557 staat wanneer na inbeslagneming een netwerkzoeking mag worden gedaan. Met de invoering van de Innovatiewet Strafvordering in 2022 zijn deze opsporingsbevoegdheden in het huidige wetboek opgenomen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden de bevoegdheden opgenomen in Boek 2, titel 7.3.

Het vastleggen van de opsporingsbevoegdheden rondom digitale gegevens, moet onduidelijkheid wegnemen over wat wel en niet kan of mag, en binnen welke kaders. Ook moet dit meer mogelijkheden creëren om strafbare feiten op te sporen. In de pilot Gegevens Na Beslag brachten verschillende partijen, waaronder de politie, KMar en Rijksrecherche, de voorgestelde opsporingsbevoegdheden in de praktijk.

Bijdrage aan de waarheidsvinding

Martijn Egberts, Landelijk Officier van Justitie Digitale Opsporing, ziet het belang van de nieuwe opsporingsbevoegdheden voor de waarheidsvinding. Hij ziet dat op dit moment vooral met betrekking tot artikel 557 (netwerkzoeking na beslag). Hij geeft het voorbeeld van een moordzaak, waarin informatie uit de cloud van de verdachte een belangrijke rol speelde bij de beoordeling van het aangevoerde alibi van de verdachte.

Egberts: “Na machtiging van een rechter-commissaris is er in de cloud van de verdachte gezocht naar gegevens over zijn internetgebruik rondom het tijdstip waarop de moord zou zijn gepleegd. Uit de aangetroffen gegevens kon tot op de minuut nauwkeurig worden afgeleid wanneer de telefoon van de verdachte verbinding maakte met bepaalde internetpagina’s of apps in de nacht van de moord. Het is uiteindelijk aan de rechters om die informatie te wegen en te beoordelen. Maar het was wel relevante informatie om het alibiverweer te kunnen beoordelen. Zo zie je in heel veel zaken dat de bevoegdheden uit artikel 557 kunnen leiden tot meer informatie.”

In andere zaken bleek bijvoorbeeld het terughalen van back-ups met daarin gewiste gesprekken op WhatsApp van belang om zicht te krijgen op de communicatie van de verdachte over de strafbare feiten.

Voorzienbaarheid en rechtszekerheid

Naast het belang voor waarheidsvinding, ziet Egberts nog twee andere belangrijke voordelen aan de invoering van de nieuwe wetsartikelen.

Allereerst is duidelijker voor burgers wat er kan gebeuren op het moment dat een gegevensdrager in beslag is genomen. Waar er volgens Egberts hiervoor soms “in een analoog toegepaste procedure” aan een rechter-commissaris een machtiging werd gevraagd om in te mogen loggen in de cloud van een verdachte, is dit nu vastgelegd in artikel 557. “Voor de voorzienbaarheid voor burgers, is dat heel belangrijk.”

Ten tweede biedt het, aldus Egberts, meer rechtszekerheid voor de mensen die de bevoegdheden moeten uitvoeren. Het is nu duidelijker binnen welke kaders zij mogen optreden en onder welke voorwaarden zij dat doen.

Netwerkzoeking hoeft niet meer op locatie

Het mogen doen van een netwerkzoeking is niet nieuw. Dit mocht voorheen ook al, zoals is geregeld in art. 125j van het huidige Wetboek van Strafvordering. Een netwerkzoeking mocht echter alleen worden gedaan tijdens een doorzoeking en vanaf de plek van die doorzoeking (bijvoorbeeld een woning of een kantoor). Nu mag de netwerkzoeking ook na de inbeslagneming van het apparaat worden gedaan. Dit kan dan op het politiebureau gebeuren.

Wetsartikelen testen in de praktijk

De pilot was een moment om te testen hoe de nieuwe wetsartikelen in de praktijk uitpakken. Maar hoe doe je dat op een goede manier?

Egberts legt uit dat er onder meer opsporingsambtenaren zijn opgeleid. De afspraak met de politie is dat de bevoegdheden onder regie van deze ambtenaren worden gebruikt. Dit maakte dat het in het begin even heeft geduurd voordat er genoeg mensen opgeleid waren. Inmiddels wordt een inhaalslag gemaakt.

Egberts: “Het is duidelijker geworden wie je moet bellen binnen de politie of de KMar om je te helpen. Hoe breder dat bekend wordt, hoe vaker [deze manier van werken] toegepast wordt.”

De pilot is ook gevolgd en geëvalueerd door het Wetenschappelijk Data- en Onderzoekscentrum (WODC). De onderzoekers komen tot de conclusie dat de procedure zoals gehanteerd in de pilot “efficiënter [werkt] dan de procedure buiten de pilot, waarbij de OvJ [officier van justitie] bij de RC [rechter-commissaris] vordert dat deze opdracht geeft om de onderzoekshandelingen uit te voeren.” (p.99) De ‘oude’ procedure neemt namelijk meer tijd in beslag, terwijl de uitkomst ervan onzekerder is omdat juridische kaders ontbreken.

Wel leidt de uitvoering van de bevoegdheden tot meer werklast, omdat extra handelingen moeten worden verricht, en worden er meer kosten gemaakt vanwege opleidingen, trainingen en aanschaf van hardware en software-licenties. Dit wordt door de respondenten in het onderzoek echter gezien als acceptabel, “omdat de toepassing van de bevoegdheden soms van groot belang is voor de opheldering van strafbare feiten” (p.99).

Nog even wachten

De inhoud van de huidige artikelen 556-557 Sv komen niet geheel overeen met het wetsvoorstel voor deze bevoegdheden in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Een verschil is bijvoorbeeld dat in het wetsvoorstel staat dat voor een netwerkzoeking geen machtiging van de Rechter-Commissaris is vereist gedurende de eerste drie dagen na de inbeslagneming. Volgens artikel 557 Sv is deze machtiging wel altijd vereist.

Egberts komt tot de conclusie dat deze situatie onwenselijk is. “Dit dient te worden aangepast in het Wetboek van Strafvordering”. Ook in het WODC-evaluatierapport is één van de aanbevelingen om artikel 2.7.40 lid 5 in het nieuwe Wetboek van Strafvordering te wijzigen.

In de pilot kwamen ook een aantal praktische problemen naar voren. Bijvoorbeeld: mag je, als je inlogt, het wachtwoord wijzigen om te voorkomen dat belangrijke data niet kunnen worden verwijderd of veranderd? En voor hoe lang dan? Het is een vraag die leeft in de praktijk, maar waarop nog geen duidelijk antwoord is geformuleerd.

Egberts verwacht dat de juridische antwoorden op deze vragen mettertijd zullen komen wanneer advocaten daarover verweren voeren, al ziet hij dit in de praktijk nog niet of nauwelijks gebeuren. “Voor de rechtszekerheid en voor de rechtsvorming is dit jammer.”

Aan de oppervlakte

Het is logisch dat wanneer nieuwe wetsartikelen worden getoetst aan de praktijk, onhandigheden en onduidelijkheden aan de oppervlakte komen. Dat is ook de meerwaarde van de pilot. En maakt samenwerking tussen partners in de strafrechtketen extra belangrijk. Zoals uit het artikel dat we eerder schreven over deze pilot ook bleek: juist door professionals in alle lagen te vragen naar hun ervaringen, kwamen de wetgevende en uitvoerende macht sneller op één lijn.

En dat is waardevol, want de conclusie, ook van het WODC-rapport, luidt: “Het verdient (…) sterke aanbeveling dat deze bevoegdheden een plaats krijgen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering, zoals in het wetsvoorstel wordt voorgesteld.” (p.100).